Parenteel Familie van Akkrum vanaf omstreeks 1450 AB3+ASNxx
De familie van Akkrum (a)
Aan de oevers van de Boorn, op een boogschot afstand van waar de rivier vanouds uitmondde in de Middelzee, ligt het dorp Akkrum. Wie van hier de Boorn opvaart komt via Nes bij Oldeboorn; benedenstrooms liggen de dorpen Aalzum en Irnsum. Het dorpsgebied van Akkrum loopt van de oude Nesser toren tot bijna aan de bebouwing van Irnsum toe; hieronder behoren de gehuchten Henshuizen en Meskenwier, die nooit tot kerkdorpen zijn uitgegroeid.
In het begin van de 15de eeuw is Aalzum als dorp in verval geraakt en wordt hier, pal aan de Boorn, een nieuw klooster gebouwd: het Franciscanessenklooster Aalzum. Aan dit klooster danken wij onze bekendheid met de oudste generaties Andringa: kloosters bewaren oude handschriften vaak beter dan families.
De partijschappen van Schieringers en Vetkopers gingen aan Akkrum niet voorbij. Zo trekt in 1460 Focke Eesckes met een grote groep manvolk naar Irnsum. Daar worden ze tegengehouden en teruggedreven, waarbij wel zestien van Fockes mannen ‘in die Borne by Aylsum’ de verdrinkingsdood vinden. Hetzelfde jaar vernielen de Jongema’s het Sickema huis te Akkrum. Drie jaar later krijgen de Donia’s het huis van Jancko Douwama (senior) te Irnsum in handen en plunderen en branden zij van daaruit Akkrum, Nes en Oldeboorn. Even later komt Jancko met versterking terug en dan moet het huis van Donia-vriend Rienck Doytzes binnen Akkrum het ontgelden.
In deze tijd – en uiteraard ook al veel langer – ligt te Akkrum een boerderij die als ‘Andringa saete’ bekend staat. Twee keer vinden we deze sate, bezuiden de Meyne sloot, met name genoemd: in 1470 (Andringha) en 1563 (Andringa saete). Ook is er in een oorkonde van 1477 sprake van een Andringa-brug en een Andringa ‘jet off gat’ bij Akkrum. Bij een schouwing van de Leppa dijk in 1570 wordt die oorkonde door Kempe Syuerts aan de heren getoond. Op grond hiervan moet hij o.a. de dijk die vanaf het Andringa-jet zuidwaarts loopt behouden tegen ‘het wroeten vanden verckens ende onnutte drifte van beesten’. Onderhoudsplicht dus, maar al met al is duidelijk dat de naam Andringa in het 15de eeuwse Akkrum niet een onbekende klank had.
Rond 1450 worden de eerste sporen aangetroffen van leden van de familie die eigenerfd was op deze boerderij: de broers Tyard en Jorard Andringa. Naast Andringa-sate hadden dezen nog flink wat bezit in het dorp en we mogen er wel op rekenen dat de familie al lang voordien te Akkrum thuishoorde. In de partijschappen van hun dagen speelden de Andringa’s geen rol van betekenis. Wel lieten zij hun sporen na door stichting van een prebende, het latere Andringaleen, en door ruimhartige schenkingen aan geestelijke instellingen. De naam Andringa is redelijk uniek: vastgesteld werd dat alle 15de en 16de eeuwse Andringa’s tot deze zelfde familie behoorden.
Stamvader van die familie is Tyard Andringa en uit het opschrift van zijn zegel, tiaert: iorrot: sun, blijkt dat zijn vader een Jorrit was. Het zegel van Jorard Andringa is minder goed leesbaar, ioret. ho(ttek?)a. son, en hier vermoeden we een vadersnaam Hotteka, Hotze. Het staat wel vast dat die twee broers waren (Jorard noemt in zijn testament Tyard ‘myn broer’) maar gezien die verschillende vadersnamen zou men denken dat zij halfbroers zijn. Ook is mogelijk dat Jorard het zegel van zijn vader hanteerde, dit zegel lijkt qua stijl ook ouder dan dat van Tyard. Het wapen op beider zegels is overigens identiek: een tweekoppige adelaar.
Jorard Andringa liet geen kinderen na. Zijn erfgenamen-bij-testament zijn de zoon en dochter van broer Tyard en de drie zonen van ene Watze. Voorts krijgen ‘her Hoytien, myn meech, … ende siin twa sesteren’, alle drie geestelijken, een aanzienlijk legaat vermaakt. Omdat dezen een generatie jonger zijn, gaan we ervan uit dat allen (half) oomzeggers van Jorard waren; in de tweede generatie komen we op hen terug.
Terwijl het verdere spoor van Andringa voorvaderen dus in het duister van de middeleeuwen verloren gaat, kunnen we hoogstens nog vaststellen dat deze eerst bekende familieleden vooraanstaande en godsdienstige mensen waren.
In 1470 schenken Jorard Andringa te Akkrum, Janke Andringa, kloosterlinge in ‘Floorencamp’ (Oudeklooster), en anderen het ‘Kijflant’ tussen Rodera en Andringha aan het klooster te Aalzum, opdat er missen voor hen gelezen zullen worden. En deze schenking staat beslist niet op zichzelf. Op Janke Andringa komen we niet weer terug; zij zal een zuster of oomzegster zijn geweest van Tyard en Jorard, met wie we de eerste generatie beginnen.
Fragment 570 “Tussen Gideonsbende en publieke kerk” door Wiebe Bergsma
Gosse Tyaerdts van Andringa, gehuwd met de pastoorsdochter van Goingarijp, nam ca 1565 tezamen met Tincke Hoytes Andringa van Oldeboorn, een priester van Oldeboorn gevangen. De priester verklaarde afkering te zijn van de vervolging der Menisten. De grietman Grijff was een fel menisten-jager. Boer Jarich Andringa op Andringasate in Akkrum werd in 1573 te Leeuwarden gevangen gehouden, omdat hij zijn zoon Jarich had gehuisvest, die de grietman van Utingeradeel , Andries Grijff , had gekneveld. Hij moest het land tien jaar verlaten, keerde terug, weer vastgezet. Hij vluchtte opnieuw.
Zie ook nr. 61, pagina 25 in Andringa boek 3
Zie verder pagina Parentelen
The Akkrum Family (a)
On the banks of the river Boorn, at a bowshot’s distance from its mouth into the earlier Middelzee, lies the village of Akkrum. Upstream one gets through Nes to Oldeboorn, downstream are Aalzum and Irnsum. The territory of Akkrum reaches from the old tower of Nes up to the first houses of Irnsum and includes two hamlets called Henshuizen and Meskenwier.
In the beginning of the 15th century the village of Aalzum declined and at that spot the Franciscan convent Aalzum was built. We are indebted to this monastry for preserving several old documents that inform us on the oldest Andringa’s.
That same century Friesland suffered from the strife between ‘Vetkopers’ and ‘Schieringers’. In 1460 sixteen of Focke Eesckes’ men were drowned in the Boorn at Aalsum and in 1463 the Donia clan plundered and burned Akkrum, Nes and Oldeboorn. There is no evidence of Andringas being involved but they did leave traces by founding an altar and by generous gifts to religious institutions instead.
It is around 1450 when the first traces of the brothers Tyard and Jorard Andringa appear. They were owners of the Andringa farm (and several other farms) and apparently the family has derived its name from that farm. Also an Andringa bridge and an Andringa hole were known at Akkrum, both named in 1477. This Andringa name was quite unique in medieval Friesland: we found that all 15th and 16th century people named Andringa belong to one and the same family.
Ancestor of the family is Tyard Andringa. From the inscription on his seal, tiaert: iorrot: sun, it can be gathered that his father was named Iorrot. However, on the damaged seal of his brother we read ‘ioret. ho(ttek?)a. son’, making us think that his father was named Hotteka or Hotze. Perhaps Tyard and Jorard were in fact half-brothers but it is also possible that Jorard had kept using his fathers seal. Both seals show the double-headed eagle.
Jorard Andringa left no children, his heirs were the son and daughter of his brother Tyard and the three sons of some Watze. The relatives, ‘her (priest) Hoytien and his two sisters’, all of them clerics, get considerable legacies. Apparently they are from a younger generation, so Jorard will have been their uncle.
While the further trace of the Andringa ancestors gets lost in the dark of the Middle Ages, we can at most notice that the first-known relatives were leading and religious people. Tyard founded an altar at Akkrum and Jorard contributed to that. In 1470 Jorard and nun Janke Andringa granted the ‘Kijflant’, adjacent to the Andringa farm to the convent Aalsum. We will not return to Janke and with Tyard and Jorard start now in the first generation.
See further page Parentelen